Association familiale van Outryve dYdewalle Familievereniging

Brugge – 6/10/2018 (Nieuwsblad)

 03A Light Jan van Merckem debut darticle IncendieDe 700 jaar oude Sint-Jorisgilde zag een deel van haar gebouwen in de Stijn Streuvelsstraat (Brugge) verwoest. Zaterdagavond woedde een zware brand op de zolderverdieping van de gilde, waar in de onmiddellijke omgeving zo’n 90 dure persbogen en schilderijen gestald waren. De materiële schade is naar verwachting loodzwaar.

 


Quelques semaines plus tard, on me signale que le portrait de « Jan van Merckem » est gravement endommagé.
Il s'agit d'une oeuvre de la main de Jozef Odevaere, peintre d’origine brugeoise (1775-1830) et élève de Suvée et de David.
Sa restauration sera achevée au cours du second semestre 2019.

B Jan van Merckemc

Mais qui est Jan van Merckem / Jean-Jacques van Outryve de Merckem ?

Né à Damme en 1740 – décédé à Bruges en 1815
Fils de Pierre-François van Outryve, et donc frère de Emmanuel-Louis, l’aïeul que nous avons tous en commun.
Lors de son anoblissement, il changea son nom en « van Outryve de Merckem » ayant hérité d’une seigneurie à Merckem.
Il eut une fille, Françoise, mariée à Patrice-Charles de Coninck (1777-1857). Le nom « de Coninck de Merckem » fut repris par leur descendance.
A Bruges, il habitait la maison « De Lecke » (Place Saint Jean) (voir bulletin # 22) :

Son frère Emmanuel-Louis, sa sœur Pétronille et lui-même, devinrent les propriétaires de la société de commerce créée par leur grand-tante Marie-Anne, gérée ensuite par Augustin (voir article « Het portret van Augustin van Outryve (1782) » paru dans notre bulletin # 28

En association avec Charles-Jean Dhont de Nieuwburg, il possédait plusieurs bateaux navigants vers les Antilles et l’Amérique. Il créa également la « Société d’assurances maritimes établie à Bruges », très importante de ce temps.
En 1784 il rejoignit le groupe élitaire de « l’Archi-Confrérie Impériale des Francs Arbalétriers du Noble Chevalier Saint-Georges » et fut élu Chef Doyen en 1789.
Une primeur car dans le passé seuls bourgmestres, échevins ou membres de « l’ancienne noblesse » avaient accès à la fonction de Chef Doyen. Or lui n’était que de la « nouvelle noblesse » … et commerçant … Il y fut Chef Doyen jusqu’à son décès.

Après la réoccupation française, en 1798, la propriété de la Guilde des Arbalétriers fût déclarée « propriété nationale » et mise ensuite en vente publique. Jean-Jacques acheta la propriété pour la revendre plus tard à la Guilde.
Son cousin germain, Pierre-Jacques van Outryve fît la même chose – ensemble avec Petrus Vyncke – en rachetant la Guilde de Saint Sébastien (pratiquement de l’autre côté de la rue …).

Rôle de Jean-Jacques van Outryve durant la Révolution brabançonne
Jean-Jacques a joué un rôle super-actif lors de la Révolution brabançonne.
Mon voisin Marc Lemahieu écrit en ce moment l’histoire de la Guilde de Saint Georges. Un chapitre est dédié à la période de la révolution française et le rôle de la Guilde, en y mentionnant Jean-Jacques.

Ci-dessous en primeur le début du chapitre.

Bertil d'Ydewalle

'De periode rond de FRANSE REVOLUTIE' (Marc Lemahieu)

Er lijkt nog geen vuiltje aan de lucht in de Archi-Confrérie Impériale des Francs Arbalétriers du Noble Chevalier St. Georges en cette Ville de Bruges, wanneer Albert Casimir van SaksenTeschen, landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden, de gilde bezocht in 1781; hij werd prompt lid en beloofde een doodschuld van 100 pistolen.

Maar Albert moest bij de Brabantse Omwenteling in 1789 met zijn vrouw aartshertogin Maria Christina van Oostenrijk, het kasteel van Laken inderhaast verlaten en zag zich verplicht terug te keren naar het hof van zijn schoonvader keizer Frans I.

De Brabantse Omwenteling was ook in Brugge merkbaar. In 1787 deed de Brugse stadsmagistraat al eens beroep op de schuttersgilden om “te houden ruste ende tranquiliteyt binnen dese stadt”. Voorman was stadsthesaurier en gildebroeder (1784) Antoine de Peñaranda die in juni 1787 een corps patriotique oprichtte, vereniging die sterk gebed zat in de schuttersgilden. De kapitaalkrachtige elite van kooplieden en ambtsedellieden droegen fier de zwart-geel-rode kokarde, symbool van het verzet tegen de voortvarende Jozef II, de keizerkoster en diens verlichte politiek. Het korps vormde dan ook een dekmantel om het gewapend verzet tegen Jozef II te leiden. Bij de Brabantse Omwenteling namen deze traditionalisten de macht over en op 7 januari 1790 riepen ze de Republiek der Verenigde Nederlandse Staten uit. Als nieuwe hoofdman van Sint-Jorisgilde, werd Jean-Jacques van Outryve de Merckem als vanzelfsprekend commandant van deze groep, die zich met enthousiasme in de strijd gooide. De drie hoofdgilden van Brugge legden op 9 juli 1790 in nieuw uniform als “korpsen van Volontairen” plechtig de eed af op de Markt te Brugge. Het ‘Tableau des Volontaires de St. Georges à Bruges, en ordre de Parade dans l'année 1790’ vermeldt 131 namen. De état-major werd gevormd door de kolonels van Outryve de Merckem, de Peellaert de Steldershove (lid in 1780), Charles Coopman (lid in 1766, koning van de gilde in 1785) en vanden Bogaerde de Merelbeke. De Oostenrijkers lieten echter niet met zich sollen en het keizerlijk regime werd gerestaureerd op 9 december 1790 en het korps corps volontaire van de Kruisboog werd dan ontbonden, uniformen en wapens werden ingeleverd op bevel van het herstelde Oostenrijkse Keizerlijke bestuur. De rekrutering van de Gilde zelf zou die tegenslag gedurende de volgende jaren moeilijk te boven komen en hervat slechts mondjesmaat in 1801.

Op 20 april 1792 had Frankrijk Oostenrijk de oorlog verklaard. Landvoogd Albert was in 1791 teruggekeerd en hij voerde het bevel over het leger voor Rijsel. Hij moest het beleg echter opgeven en, nadat hij op 6 november bij Jemappes was verslagen, de Nederlanden andermaal verlaten.

De Fransen en hun ideeën werden hartelijk ontvangen door de Brugse Société Litéraire met Jean-Antoine van Zuylen van Nyevelt de Gaesbeke, die zichzelf ‘burger Gaesbeke’ noemde, maar van de Bruggelingen smalend de bijnaam ‘Gazebeeste’ kreeg. Een neef Jean-Jacques werd hoofdman in Sint-Sebastiaan in 1805, een andere neef Jacques Joseph in 1826 in Sint-Joris. Zij vertegenwoordigden de factie van de progressieve democraten, vergelijkbaar met de Jacobijnen, tegen de traditionalistische antiroyalisten.

Jean-Jacques van Outryve was voornamelijk een gehaaid zakenman. Door de bemoeienissen van zijn schoonbroer werd zijn vader plots postuum in de adelstand verheven en kon Jean-Jacques zichzelf in 1771 ook ridder noemen. Hij werd in 1784 lid van de gilde van kruisboogschutters Sint-Joris. In 1789 werd hij verkozen tot hoofdman en het jaar erop werd hij ook lid bij Sint-Sebastiaan. Toen einde 1792 de Franse republiek voor het eerst de Zuidelijke Nederlanden inpalmde, sloot van Outryve zich bij de Fransgezinden aan, in de hoop dat dit een nieuwe kans bood voor het tot stand komen van een Belgische staat. Hij werd ook lid van de radicale 'Jakobijnse Club', die sterk tegen de Kerk en de erediensten gekant waren. Met als ongewenst gevolg dat in 1794 ook alle adellijke titels in de Oostenrijkse Nederlanden door de Franse republiek afgeschaft werden.

De edelen, geestelijken en corporaties moesten het dan ook ontgelden. Het Oudhof (van de Sint Jorisgilde) werd door het Franse bestuur van het departement van de Leie tot nationaal goed verklaard op 26 mei 1798 en zou openbaar verkocht worden. Twee jaar later kocht Jean-Jacques van Outryve de Merckem, het onroerend goed persoonlijk in om het later weer door te verkopen aan de gilde zelf tegen de koopsom die hij zelf betaald had, vermeerderd met een erfelijke rente van 12 pond gr. ’s jaars, dit naar het voorbeeld van een soortgelijke operatie die zijn neef Pieter Jacobus Van Outryve en Petrus Vyncke reeds hadden opgezet op 25 april 1798 in de Sint-Sebastiaansgilde. Dergelijke opkoop door particulieren gebeurde toen wel vaker, zoals voor de kerken die ook publiek te koop werden gesteld.'